In gesprek met ds Tammo Oldenhuis over ds Kees Verhoog
Ds Tammo Oldenhuis vertelt op 28 januari 2023 in Coevoorden over zijn vriendschap met ds Kees Verhoog. Hij was niet alleen een goede vriend, maar spijkerde ook Kees’ Hebreeuws bij. ‘’Kees was in de aard gewoon een lieve jongen.’’
Oldenhuis heeft eerder via een prachtig handgeschreven brief en een daaropvolgend telefoongesprek de afspraak bevestigd. Bij aanvang van het interview toont Tammo Oldenhuis een andere handgeschreven brief van hem aan Kees Verhoog. Hij heeft hem bewaard als herinnering.
Van deurwaarder tot predikant
Toen hij theologie studeerde, was Oldenhuis een relatief oude student en had al wat meer van de wereld gezien. Voordat hij aan zijn opleiding tot dominee begon deed hij het avondgymnasium. Dit combineren met zijn baan bij een deurwaarderskantoor was een ‘’pokkewerk’’. op een deurwaarderskantoor bij het gerecht en kwam daar alle lagen van het volk tegen, of in de woorden die hij destijds gebruikte: ‘’Van hoeren en tollenaars tot advocaten en de notabélen’’. Zowel de grote advocaten zag hij, zoals Yspeert en Huizenga, – kantoren vergelijkbaar met dat van Moskowicz. Hij zag ook de ellende in de maatschappij. Hij riep mensen van de rol waar de rechtszaken op stonden naar binnen, en begeleidde ze.
De Bijbelse uitdrukking waarmee Oldenhuis aangaf alle lagen van de samenleving te zien, is meer dan alleen beeldspraak: ‘’Een oude mevrouw die kwam, had schulden, ze zat ‘’in het leven’’, was ouder en niet zo aantrekkelijk meer voor de meeste klanten.’’ Tammo zei haar: ‘’Mevrouw, u moet veel geld generen volgende week.’’ Ze reageerde zoiets als: ‘’Ach deurwaarder, dat is niet zo belangrijk, ik heb mijn gereedschap altijd bij me’’.
Oldenhuis wilde graag het ‘’gans andere verhaal’’ vertellen tegenover alle ellende in de maatschappij, waar uiteindelijk het egoïsme, de vuiligheid een grote rol speelde en daarom besloot theologie aan de Rijksuniversiteit Groningen te gaan studeren. Die plek was destijds voor een gereformeerde jongen eigenlijk not done. De Theologische Hogeschool te Kampen of de Vrije Universiteit Amsterdam waren de goede opties. De Theologieopleiding te Groningen gold als bolwerk van vrijzinnigheid en was in behoudend gereformeerde ogen nog ‘’erger’’ dan die in Leiden. Dat Tammo daar als ‘’gereformeerd jongetje’’ van vierentwintig belandde, maakte hem een buitenbeentje. Hij ging uit economische redenen naar Groningen, maar ook om uit ‘’het bubbeltje’’ te gaan – de zuil aan gereformeerde verenigingen en organisaties die toen nog overeind stond
Tammo genoot van de gesprekken met zijn docenten en leerde ook professor A.R. Hulst kennen, oudtestamenticus en naast Hebreeuws ook bekwaam in andere semitische talen, na een bespreking van de Groningse Bijbelvertaling. Aan die vertaling werkte Oldenhuis zelf ook mee. Na 35 jaar zag deze vertaling in 2008 het licht in samenwerking met het N.B.G. Oldenhuis herinnert zich Hulst als een bedachtzaam man. In discussies over vertalingen zei Hulst eens, over een Hebreeuws stuk waar Tammo een goede vertaling voor dacht te hebben gevonden: ‘’Jongeman, ik heb het [de tekst] veertig jaar bestudeerd en af en toe nog het idee dat ik er slechts aan geroken heb’’. Oldenhuis moet vervolgens ineengekrompen zijn. Na zijn studieperiode onderhield Tammo nog contact met de hoogleraren. Van hen woonde hij ook regelmatig lezingen bij.
Hij begon zijn predikantschap in Ee, vlakblij Dokkum, de plek waar Bonifatius in het jaar 754 is vermoord. Hij leerde tijdens dat predikantschap Dini Stavenga kennen, die toen predikant was te Engwierum. Na vijfeneenhalf jaar werd hij beroepen te Kollum, een grotere gemeente met 2.500 leden. In Coevorden, waar hij nog woont, stond hij vanaf 1994 twaalf jaar. Zijn vriend Kees zou hem daar bevestigen, ‘maar dat ging niet meer’, vertelt Oldenhuis. Bij Kees Verhoog was toen al kanker geconstateerd: het jaar erna zou hij overlijden.
Na Coevoorden werd Oldenhuis in 2006 en beroepen in de Altreformierte Kirche van Emlichheim te Duitsland. Hij zou er tot aan zijn emeritaat tien jaar voorgaan. Zijn vrouw laat overigens weten dat hij het Duits zo machtig is dat hij bij bezoek aan Duitsland nog voor Duitser wordt gehouden.
Samen op weg, Samen ertegenaan
Het kerkbestuur in Friesland was in die tijd toevertrouwd aan twee zogenaamde particuliere synodes: Noord en Zuid. Oldenhuis maakte deel uit van de particuliere (provinciale) synode Noord als Deputaat van de Evangelisatie. Zowel die indeling als die functie hield op te bestaan toen het Samen op Weg proces eenmaal uitmondde in de Protestantse Kerk in Nederland. Vanuit de gereformeerde kerk zouden het ook de deputaten voor de evangelisatie zijn die aan dit proces bijdroegen. Kees Verhoog was al voorzitter van het Deputaat van Evangelisatie en wilde Tammo hierbij betrekken. Dat gebeurde in het jaar 1983. ”We pasten geweldig bij elkaar’’, zei Oldenhuis. Beiden waren ze erg overtuigd van de noodzaak van Samen op Weg, hoewel dat toen in de kinderschoenen stond.
In 1986 is Tammo naar Kollum gegaan, zijn tweede gemeente. Hoewel de afstand tot Franeker daarmee groter werd, bleef hij daar komen. Het Psychiatrisch Ziekenhuis te Franeker huisvestte een aantal patiënten uit de gemeente van Oldenhuis. Zij hadden een beetje ‘’buiten de pot gepist’’ aldus Oldenhuis in zijn bloemrijke taalgebruik.[1]
Eenmaal in Franeker bezocht dan vaak ook de Zilverstraat, waar het huis van de familie Verhoog stond. Kees Verhoog hem op een dag: ‘’Ben jij nog altijd bezig met het Hebreeuws? Ik lees helemaal niks meer! Het is schandalig, ik kan het niet eens meer. Kun je me helpen?’’ Tammo zou geantwoord hebben: ‘’Ja, Kees, kom maar, dan gaan we samen ertegenaan!’’
De anekdote is op twee manieren kenmerkend. De aandacht voor de oorspronkelijke rijkdom van Bijbelse woorden – zeker die in het Hebreeuws – typeert de theologische invalshoek die Kees Verhoog deelde met Frans Breukelman. Typerend is ook de manier waarop Kees tegen anderen kon opkijken, waarbij hij volgens Oldenhuis dikwijls zichzelf onderschatte.
Ze zijn samen door de grondbeginselen van het Hebreeuws gegaan en hebben zo een jaar of vijf samengewerkt. Meestal deden ze dat bij Tammo thuis. Ze gingen een stuk vertalen, wat geen kleine opgave was. Oldenhuis legt uit dat, je met één Hebreeuws woord in een zinsdeel wel vier, vijf woorden in het Nederlands nodig hebt. Een woord is dus een heel begrip. Tammo constateert dat je met vertalen ook wat van de oorspronkelijke tekst verliest, maar je voegt ook wat toe.
Kees had, in navolging van Breukelman, het Hebreeuws nodig om zijn preken theologisch te kunnen onderbouwen. Voor Oldenhuis is het primair te sleutel tot de Tenach: de boeken van het oude testament. Maar ook los daarvan houdt hij van taal, waarin hij zich tijdens zijn studie in Groningen al kon en moest uitleven.
Bij de hervormde vrijzinnigheid in Groningen ligt de historisch-kritische methode in de lijn der verwachting. Die neiging om Bijbelteksten (soms uitsluitend) als historische bronnen te benaderen vereist dan nauwgezette benadering van de brontalen. In het Hebreeuws letten de docenten op de uitspraak en het juiste gebruik van de assimilerende constanten. Oldenhuis herinnert zich hoe hij zakte voor een tentamen, nadat hij drie regels Ruth met verkeerde uitspraak voorlas.
Hij herinnert zich twee hoogleraren in het bijzonder: J.H. Hospers en A.S. van der Woude. Van die laatste herinnert hij zich toch ook de aanmaning: Let op, de Masoreten hebben vijfhonderd jaar aan die teksten gewerkt. ‘Jij bent een eendagsvlieg’. Dat viel op, het zo op te nemen voor de Joodse Schriftgeleerden uit de 10e eeuw, die ook toen al op meer dan duizend jaar afstand van de oudtestamentische bronnen stonden – bepaald niet de historische context waarin de Historische Kritiek de Bijbelteksten graag opsloot.
Ook door andere talen raakte Oldenhuis geboeid. Nog in 2023 liggen zijn boeken Homeros “boven, met een geweldige hernia’’, doelend op de stukgelezen rug van het boek. Het is makkelijk voor te stellen waarom Kees Verhoog juist bij Oldenhuis aanklopte om zijn Hebreeuws bij te spijkeren. Toch lijkt het zijn opmerking over Kees zijn gebrek aan zelfvertrouwen in de oude talen de pot te zijn die de ketel verwijt dat hij zwart ziet. De met Kees bevriende gereformeerde ambtsgenoot Korteweg was ook in die contreien actief, en “Theo las oude talen als de krant”, stelt Oldenhuis, die Korteweg herinnert als “een heel grote entiteit”. Voor zijn predikantschap studeerde Theo klassieke talen en doceerde hij aan de Rijksuniversiteit Leiden.
Misschien omdat hij zichzelf soms onderschatte had Kees Verhoog een hekel aan eigenwijze mensen: ‘’Allemaal klootzakken vond hij dat’’. Tegelijkertijd kon hij geweldig tegen mensen opkijken. Oldenhuis gaf hem daarin soms wat tegendruk: ‘’Kees, het grootste gebod is je naasten liefhebben, maar jezelf ook!’’. ‘’Wat weet jij veel over het Hebreeuws, ik ben stikjaloers!’’, zou Kees hebben gezegd. ‘’Houd toch op man, ik moet altijd knokken’’, antwoordde Oldenhuis dan.
Ook hierin blijken de vrienden dan aan elkaar gewaagd, de verschillen ten spijt. Dat Kees bijvoorbeeld vierentwintig jaar ouder was dan Oldenhuis, was alleen van belang voor de grappen die ze maakten. Oldehuis zei eens: ‘’Jij bent een oude zak hè, en ik een jonge bok!’’ Kees: ‘’Ah, houd toch op!’’
Leeftijdsverschil hebben ze nooit gevoeld, ze hadden hetzelfde gevoel voor humor en niet de gêne dat tegen elkaar in te zetten. Kees trok ook met de eveneens jongere Theo Korteweg op die een leeftijdsgenoot was van Tammo. Theo, die zijn predikantsloopbaan in Tzum begon, was een lichtend voorbeeld voor Kees. ‘’Kees had iets heel ontvankelijks en aanhankelijks – hij was in de aard gewoon een lieve jongen.’’
Het leeftijdsverschil tussen Oldenhuis en Verhoog was wellicht ook kleiner door de wereldwijsheid van Oldenhuis. ,”in tegenstelling tot sommige jonge predikanten, die preken als kip zonder kop” was hij al door de maatschappij gevormd voor hij begon te studeren: ”Je moet op de markt van Athene zijn geweest. Als je een predikant wordt, moet je minstens een half jaar op de toneelschool hebben gezeten en in een callcenter hebben gewerkt of aan de vuilniswagen hebben gehangen.’’
Oldenhuis gaf Kees eens een Atlas over het Joodse leven. ‘’Duizend jaar Jodendom in Nederland of zoiets’’. De holocaust heeft Kees geweldig aangegrepen: ‘’Ik wil nooit gecremeerd worden. Weet je waarom niet? Omdat de ovens gerookt hebben in Auschwitz. Maar ook omdat ik vanuit het Christelijke geloof in iets anders geloof dan met het vuur weg te gaan’’. Kees zag ook toen al dat antisemitisme toenam. Dat raakte hem, omdat hij met Israël en het Joodse volk zeer begaan was. “Het heil”, zo heette het in het Johannesevangelie, “is uit de Joden”; “Zij zijn ons voorgegaan”, meende Kees. Zonder grenzen is zijn begrip echter niet. Verschil tussen het geestelijke Israël uit de bijbel en het politieke Israël op de kaarten van het Midden-Oosten kon hij zien wanneer dat contrast zich al te schril aftekende.
‘’Kees was een enorm emotionele kerel, hij kon gewéldig met je lachen, en vervolgens geweldig met je mee janken. Dat was een voorrecht voor hem, maar ook voor de mensen die hij bezocht. Kees preekte graag, maar hij kon ook goed bij mensen zijn in hun nood en in hun ellende. Hij kon geweldig met je lachen en huilen. Een vriend door dik en dun.’’ ‘’Wat een ontzettende kloot ben je’’, konden ze tegen elkaar zeggen.
Een man van actie
Kees Verhoog sr. hield van veel dingen. Organiseren vond hij ook leuk en was wat dat betreft een typisch gereformeerde: een man van actie, plannen. ‘’De hervormden denken eraan, de gereformeerden hebben de plannen al klaar’’, zei een hervormde scriba eens. ‘’Kees zei: die evangelisatiedominee moet fungeren als herberg! Het moeten mensen zijn die voor de mensen klaar zijn, maakt geen zak uit of ze hervormd of gereformeerd zijn.’’
Het was ook een man van doen. Zo heeft hij ‘’enorm veel bij elkaar getimmerd aan de Zeedijk. Zijn signatuur zat erin, het was authentiek.’’, zo verteld Oldenhuis over de oude boerderij aan de Waddendijk te Ferwerd, die eerst naast de Franeker Zilverstraat, en daarna uitsluitend als standplaats van de familie Verhoog diende. Kees was een ambitieus mens en kon heel boeiend preken. Hij wist zichzelf te geven en deed dat heel beeldend: ‘’Als hij preekte over bijvoorbeeld David en Goliath, hoorde je Goliath donderen en zag je David in de beekbeddingen een steen zoeken. Kees hield van taal, niet alleen van de fleur, maar ook van fleurige taal.’’
Kees was goed van vertrouwen, en kon zich zo kinderlijk eenvoudig gedragen, stelt Oldenhuis. Door mensen op hun woord te geloven liet hij zich wel eens overrulen in zakelijk opzicht. Ondanks zijn goede cijfers voor economie, was hij daarin niet zo sterk. Hij had altijd gebrek aan geld: ‘’Potverdorie, ik heb geen geld om te tanken!’’, verzuchtte hij dan. Eens gaf Tammo Kees honderd gulden, waarop Kees zei: ‘’Je bent gezegend en krijgt vast een goede plek in de Hemel!’’.
De enorme bevlogenheid in de prediking had Kees ook met zijn gezin. Zijn vrouw Annet “was een sterke vrouw, die niet altijd mee wilde lopen in het spoor. Een lieve vrouw die wist wat ze wilde.”, herinnert Oldenhuis zich. Tammo heeft leuk contact gehad met haar en Kees hield zielsveel van haar. ‘’Tammo, ik hou van God en van Annet’’, zei hij vaak. Over de relatie met Kees’ kinderen geeft Tammo aan: ‘’Kees jr. was een nagel aan zijn doodskist. Daar had ie het vaak over. Over Jan Pieter ook. ‘’Gert Jan redt zich wel, Willemien was zijn oogappeltje.’’ Tammo en Jan-Pieter hebben samen ooit een motorfiets gerepareerd, maar hij raakte verder uit beeld. Mijntje had Kees het ook vaak over.‘’
Altijd een goede mop
Tammo heeft veel gesprekken gevoerd met Kees. Beiden hielden ze van een goeie mop. Kees rookte ‘’Als een ketter, sigaretten in een groene verpakking van het merk Chief whip.’’ ‘’Kees, jammer dat je geen schoorsteen op je kop hebt’’, grapte Tammo eens. Het merk verraadt overigens iets van het tijdsbeeld. Chief Whip promootte zichzelf als: “Chief Whip, op ieders lip”. De goedkopere sigaretten van het Zevenaarse Old Mac kwamen aan de man met de slogan “Old Mac in je bek”.
Onder genot van een sigaret kwamen dan soms de moppen ter tafel ’’Kees, heb je nog wat nieuws?’’ ‘’Ja, ik heb wel een mooie, maar hij is wat aan de scheve kant’’, antwoorde Kees dan. ‘’Laat Annet het maar niet horen.’’ De humor tussen de twee blijft, ook wanneer het anderen het lachen zou zijn vergaan. In goede gezondheid zei Kees ooit stellig: ‘’Ik heb zoveel ellende gezien, als ik ooit kanker krijg, dan wil ik nooit een chemokuur. Never’’.
Later, in 1994, krijgt Oldenhuis een omineus telefoontje van Kees: ‘’Je moet komen!’’ ‘’Wat is er aan de hand?’’ ‘’Ik moet morgen naar het Bonifatius (het ziekenhuis te Leeuwarden). ‘’Wat is er aan de hand?’’ “Longkanker!” Na gesprekken met doktoren, van de schrik van de diagnose bekomen en vooruitblikkend op wat eraan te doen valt, stelt Kees ”Je raadt nooit wat ik ga doen?’’ Hij begon hard te lachen. ‘’Kees, ik weet het, jij gaat een chemokuur nemen!’’ ‘’Het leven is sterker dan de leer!’’, reageerde Kees dan weer. De galgenhumor houdt aan als Oldenhuis zijn vriend een hart onder de riem steekt: ‘’Wou je nog een sigaret?’’
Getik op het horloge
Als dominee houdt Oldenhuis zelf twintig minuten aan voor een preek. Hij timet het vooraf niet, maar komt toch altijd uit op negentien à twintig minuten. Dat is er voorafgaand aan zijn studie al ingesleten. De vader van Tammo, een belezen man die werkte als boer en politiek betrokken was, had een stijlregel: ‘’Zorg er allereerst voor dat je de mensen aankijkt. Ten tweede: dat je de mensen aanspreekt en ten derde dat je zelf goed oplet, want als mensen luisteren zijn ze stil en kijken ze jou aan, maar zodra ze op hun horloge kijken, dan moet je ervoor zorgen dat je naar het einde gaat. Als ze zo tikken op hun horloge, dan moet je acuut amen zeggen!’’
Op de universiteit gingen de lessen homiletiek door. Er werd zelfs logopedie aangeboden. “Je oefende in de grote kapel van de Martinikerk – hier leerde je hard preken.”, vertelt Oldenhuis over de galmende Groninger Martinikerk. Tammo moest een stukje uit Jona lezen in deze kerk, maar moest tot tien keer opnieuw beginnen om verstaanbaar te zijn.
Hij putte niet alleen uit Bijbelse bronnen om zijn preken te schrijven ‘’Als je aan de klassieken hebt geroken, heb je de kans lange zinnen te formuleren.’’ Hij herkende die karaktertrek (of kwaal) bij politici als Piet-Hein Donner of Dries van Agt. “Den Uyl sprak dan weer typisch als dominee”. Ook zijn hoogleraren gaven aan enkel in hoofdzinnen te spreken. Misschien is de alledaagse werkelijkheid anders: ‘’Je preekt voor de gewone mensen, die maandag weer op de steiger moeten staan.’’
Kees’ preken duurden misschien wat langer dan de twintig minuten, maar in vroegere tijden duurden preken in zijn algemeen ook langer. ‘’Hij hechtte heel veel waarde aan goed geformuleerde zinnen. Ze waren wat aan de lange kant misschien, maar ze stonden! Dat vond hij ook zijn heilige plicht, heel belangrijk. ‘’Hij stond op de kansel en had een toga aan, hij wel ja!’’ Voor gereformeerden was een toga ongewoon. In de hervormde kerk was dit wel de bedoeling: er was wel leervrijheid, maar geen kleervrijheid. Kees hechtte aan cachet, de kansel vond hij dus belangrijk.[2]
Ontwikkelingen in de kerk, “De week kapot”
In het verleden onderscheidden de gereformeerde en de hervormde kerk zich als kleyne luyden en het ‘establishment’; bescheiden hallenkerken versus versierde kansels in oude monumenten, de nieuwe VU versus theologie aan de Rijksuniversiteiten. ln de jaren ‘70 en ‘80 zat het gewone volk echter al niet meer bij de gereformeerde kerk, stelt Oldenhuis. Het was een kerk van activisme: ‘Gereformeerden moesten altijd dóén”.
Vanouds golden de gereformeerden als ‘separatisten’, die zich uit de oude hierarchie hadden afgescheiden. Bij de Hervormden stond die orde nog overeind: herenboeren zaten voorin de kerk, knechten achterin. De voorste banken hielden vast aan hun collatierecht (waarmee ze de predikant konden benoemen). Het ‘’klootjesvolk’’ moest maar naar de kerk komen, anders werden ze ontslagen door hun boer.
Een ander verschil tussen de kerkstromingen was de houding: Je deed in de hervormde kerk geen belijdenis, je werd aangenomen. De gereformeerden zeiden juist: de actie ligt bij de mens zelf! Een hervormde collega van Tammo in de Duitse kerk zei eens: ‘’als je last van kraaien hebt, moet je alle gemeenteleden confirmeren. Dan komen ze nooit weer.’’
Kees Verhoog en Tammo Olldenhuis zagen in Samen op Weg beiden een noodzaak. ‘’Het was wel een beetje: we moeten wel inleveren, maar dat doe je in het huwelijk ook.’’ Het was in tachtiger jaren, en stond toen nog in de kinderschoenen. De oude breuklijnen deden zich gelden: ‘’Jullie zijn weggelopen, jullie mogen terugkomen en zitten op de achterste bank en je bek houden’’, beet een hervormde Oldenhuis wel eens toe. Al vanaf zijn eerste gemeente is ook hij echter veel bezig geweest met Samen op Weg. Zo organiseerde hij onder meer bijbellessen voor beide richtingen.
Preken maakten Tammo en Kees niet te politiek, je wilde namelijk geen mensen kwetsen. Dat recht heb je als dominee niet, stelt Oldenhuis Bij het Avondmaal, dat zo’n zes tot zeven keer per jaar gehouden werd, was altijd vrijmoedig aangaan. Dat lag bij Kees Verhoog zeker ook in de lijn van de begeesterde en bemoedigende houding die hij voor een dominee zag weggelegd.
De Heidelbergse Catechismus gold -uiteraard- als hét leerboek. Naar mate het uit beeld verdween, verwerden de middagdiensten langzaam tot herhalingen van de morgendienst: daar nam het kerkbezoek het meest af. In de week werden de kinderen onderwezen, op zondagmiddag de gemeente. Dat was echter geen betweterige bedoening. ‘’Dogmatiek is voor de meeste mensen een lap leer die ze door moeten slikken.’’ Oldenhuis probeerde de leerstukken uit te leggen in het leven van alledag. De catechismus zit vol met verwijzingen naar de bijbel. Zo volgt ook extra uitleg bij de stukken waar men behoefte aan heeft. Tammo is nog steeds overtuigd van de meerwaarde van de Catechismus: horen mensen er in de kerk niet over, dan horen ze het nergens meer.
De laatste jaren van zijn werkzame leven merkte Tammo , net als Kees, veel van de ontkerkelijking. Dit was ook wel een gespreksonderwerp met Kees. Het baarde hen zorgen, maar sloeg hen niet uit het veld. Kees zou gezegd hebben: ‘’Je moet de waarheid blijven vertellen, Tenach moet spreken.’’ Kees was volgens Oldenhuis echter ’te angstig’ om mensen aan te spreken die de kerk niet meer bezochten. De uitspraken van Tammo waren ‘meer bout’, maar op een speelse manier. Een vrouw zei Tammo: ‘’Ah dominee, ik heb u al een tijd niet meer gezien.’’ Dan zei hij: ‘’Nou ik ben anders elke zondag twee keer te bekijken’’. Een uitspraak die tegenwoordig niet meer zou kunnen, vraagt Oldenhuis zich af.
Aan het eind van het gesprek komt Oldenhuis nog een keer terug bij het heengaan van zijn vriend. Ook toen bij hem kanker werd geconstateerd, bleef hij zo lang mogelijk doorpreken. “Als er geen zondag is, dan is de week kapot”. De bezieling gaat echter hand in hand met het minderwaardigheidsgevoel dat Oldenhuis al eerder herinnerde. “Ik heb te weinig gedaan” kon Kees zich op het eind verwijten. Oldenhuis zal dat idee met zijn goedmoedige humor bestreden hebben. Hij sluit zijn herinneringen af met de eerste verzen van Psalm 103, een belangrijke psalm voor Kees Verhoog:
Psalm 103
Prijs de HEER,
Mijn ziel,
Prijs, mijn hart,
Zijn heilige naam.
[1]Voor het tijdsbeeld: Het Psychiatrisch Ziekenhuis, nu GGZ Friesland, luisterde toen net 11 jaar naar die naam. In 1975 deed men afstand van het woord ‘Inrichting’. Van de drie (!) dominees in gereformeerd Franeker ontfermde zich één specifiek over dit Ziekenhuis.
[2] Past bij de bevlogenheid en respect voor het woord – ook zegt het iets over het pragmatisme wat we terugzien in het citaat ’Kees zei: die evangelisatiedominee moet fungeren als herberg! Het moeten mensen zijn die voor de mensen klaar zijn, maakt geen zak uit of ze hervormd of gereformeerd zijn.’’